Ezekiel 17

1En des Heeren woord geschiedde tot mij, zeggende: 2Mensenkind, stel een raadsel voor, en gebruik een gelijkenis tot het huis Israëls,
 raadsel voor, Zie Jdg 14:12 .
,
 gelijkenis Of, parabel; dat is een verhaal in hetwelk ene zaak doorgaans met iets anders vergeleken wordt, om die te meer klaarheid en kracht te geven; en kan anders ook genoemd worden een allegorie. Alzo onder Eze 20:49 en Eze 24:3 ; Mat 13:3 , Mat 13:13 , enz. Hebreeuws, parabel een parabel.
,
  tot het huis Israëls, Of, rakende het huis van Israël.
3En zeg: Alzo zegt de Heere Heere: Een arend, die groot was, groot van vleugelen, lang van vlerken, vol van vederen, die verscheidene verven had, kwam op den Libanon, en nam den oppersten tak van een ceder.
 Een arend, Versta Nebukadnezar, den koning van Babel, zie onder vs.12.
,
 groot van vleugelen, Dat is, hebbende grote macht, een wijd uitgestrekt koninkrijk en overvloed van allen rijkdom.
,
 verscheidene veren had, Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk wat met de naald van verscheidene kleuren gemaakt wordt, als geborduurd of gestikt werk, boven Eze 16:10 , Eze 16:13 , enz.; maar hier wordt het bij gelijkenis gebruikt van schone gespikkelde en dooreen gekleurde vederen, alsof zij geborduurd waren.
,
 Libanon, Versta het land van Palestina, hetwelk noordwaarts met het gebergte van Libanon begrensd was. Zie 1Ki 4:33 .
,
 oppersten tak Door dezen is betekend de koning Jojachin, ander ook Jechonias genaamd, 1Ch 3:16 ; die van Nebukadnezar gevankelijk naar Babylonië weggevoerd was; 2Ki 24:12 ; 2Ch 36:10 .
,
 ceder Die ene figuur was van het koninkrijk der Joden. Vergelijk Num 24:6 ; Amo 2:9 .
4Hij plukte den top van zijn jonge takjes af, en bracht hem in een land van koophandel; hij zette hem in een stad van kooplieden.
 zijn jonge takjes af, Deze betekenden de vorsten, heren en edellieden, die met den koning Jojachin in de gevangenschap naar Babel gingen; 2Ki 24:12 .
,
 koophandel; Hier is in het oorspronkelijke het woord chenaän, hetwelk eigenlijk betekent koopman. Zie Job 40:25 , en de aantekening. Versta nu hierdoor Babylonië, alwaar veel koophandel omging uit oorzaak van de menigte der mensen, die daar woonden en die van alle landen daar verkeerden en handelden.
,
 een stad Namelijk Babel.
,
 kooplieden Anders, kruideniers, of drogisten; gelijk 1Ki 10:15 . Zo zou de stad van Babel genaamd zijn, omdat zij vol was van allerlei specerijen, droge en kostelijke waren, dienende niet alleen tot nooddruft of vermaak, maar ook tot lekkernij en overdadigheid.
5Hij nam ook van het zaad des lands, en legde het in een zaadakker; hij nam het, hij zette het bij vele wateren met grote voorzichtigheid.
 Hij nam ook Te weten de voorgemelde arend, de koning Nebukadnezar.
,
 het zaad des lands, Dat is, van degenen, die in het land Juda geboren waren. Versta, Matthanja, den oom van Jechonia, dat is, zijns vaders Jojakims broeder, genaamd van Nebukadnezar Zedekia; 2Ki 24:17 .
,
 legde het in een zaadakker; Dat is, hij stelde Zedekia tot koning over Juda.
,
 bij vele wateren Dat is, in een bekwame plaats, waar het wel kon groeien.
,
 met grote voorzichtigheid Dat is, met wijze en welbedachte voorwaarden. Anders: [als] een wilgenboom, die gaarne bij het water wast.
6En het sproot uit, en werd tot een welig uitlopenden wijnstok, doch nederig van stam, ziende met zijn takken naar hem, dewijl zijn wortelen onder hem waren. Zo werd hij tot een wijnstok, die ranken voortbracht en scheuten uitwierp.
 het sproot uit, Te weten dat zaad, de koning Zedekia. De zin is, dat deze koning welvoer en gelukkig was in zijn koninkrijk, zolang als hij den koning van Babel getrouw bleEf.
,
 doch nederig Te weten als die onder het gebied was van den koning van Babel, dien hij jaarlijks schatting moest betalen.
,
 stam, Hebreeuws, statuur, hoogte, opstaande gestalte; alzo onder Eze 19:11 , en Eze 31:3 , Eze 31:5 , Eze 31:10 .
,
 naar hem, Te weten waarvan hij zijne planting had en onder wiens bescherming hij schuilde.
,
 hij tot een wijnstok, Namelijk de wijnstok.
7Nog was er een grote arend, groot van vleugelen en overvloedig van vederen; en ziet, deze wijnstok voegde zijn wortelen naar denzelven toe, en wierp zijn takken tot hem uit, opdat hij hem bevochtigen zou naar de bedden zijner planting toe.
 grote arend, Namelijk Farao, de koning van Egypte. Zie onder vs.15, 17.
,
 groot van vleugelen Vergelijk boven de aantekening vs.3.
,
 deze wijnstok Dat is, de koning Zedekia.
,
 zijn wortelen Versta door dezen de gezanten, die de koning Zedekia naar den koning van Egypte heimelijk zond om een verbond met hem te maken, ten einde dat hij hem helpen zou tegen den koning van Babel, wiens schatplichtige en vazal hij was, en van welken hij nu was afgevallen. Vergelijk onder vs.15; Jer 2:18 .
,
 denzelven toe, Te weten arend, den koning van Egypte.
,
 hij Versta denzelfden arend.
,
 hem bevochtigen zou Te weten den voorgemelden wijnstok, den koning Zedekia.
,
 naar de bedden Dat is naar de ingangen en passages toe, die leidden tot de plaats zijner planting. Het Hebreeuwse woord is in gelijke betekenis genomen; Jdg 7:3 , Jdg 7:7 . Zie de aantekening. Dit ziet nu op de gewoonte van Egypte, waar men, als de rivier de Nijl overvloeide, waterlopen, groeven en voren maakte om het water door het gehele land uit te laten en naar alle plaatsen te verspreiden. Alzo begeerde of verzocht ook de koning Zedekia, dat de koning van Egypte zijn macht en krijgsvolk hem toeschikken zou, om tegen den koning van Babel geholpen te worden. Anders: uit de bedden zijner planting; te weten alzo dat zijn land van den koning van Egypte bevochtigd zijnde, hij alsdan daardoor mocht opwassen.
,
 zijner planting toe Te weten des wijnstoks planting; dat is, ter plaatse, waar hij geplant was, te weten in Judea.
8Hij was in een goede landouwe bij vele wateren geplant, om takken te maken en vrucht te dragen, opdat hij tot een heerlijken wijnstok worden mocht.
 geplant, Te weten van den koning Nebukadnezar.
9Zeg: Alzo zegt de Heere Heere: Zal hij gedijen? Zal hij niet zijn wortelen uitrukken, en zijn vrucht afsnijden, dat hij droog worde? Hij zal aan al de bladeren van zijn gewas verdrogen; en dat niet door een groten arm, noch door veel volks, om dien van zijn wortelen weg te voeren.
 hij gedijen? Te weten de wijnstok, die van den eersten arend geplant is.
,
 hij niet Te weten de eerste arend, de koning Nebukadnezar.
,
 zijn wortelen uitrukken, Te weten, van den wijnstok. Versta den koning Zedekia, gelijk boven, met al zijne macht en zijn ganse koninkrijk.
,
 en dat Alzo is de letter vau voor en dat genomen; Jer 17:10 .
,
 niet door een groten arm, Dat is, zonder dat een zeer geweldig leger daartoe zal nodig zijn. Want de Heere zal Zedekia tegen zijn om zijne goddeloosheid en meinedigheid.
10Ja ziet, zal hij geplant zijnde gedijen? Zal hij niet, als de oostenwind hem aanroert, gans verdrogen? Op de bedden van zijn gewas zal hij verdrogen.
 zal hij geplant zijnde gedijen? Deze vraag loochent sterkelijk.
,
 Zal hij niet, Deze vraag verzekert sterkelijk.
,
 oostenwind hem aanroert, Versta den koning van Babel, die den koning Zedekia, al zijne macht en de stad Jeruzalem zou verderven, gelijk de vruchten van den oostenwind verdorven worden; Gen 41:6 .
,
 gans verdrogen? Hebreeuws, verdrogende verdrogen.
,
 Op de bedden Te weten waarin hij geplant is om wel bevochtigd te worden en wel te groeien. Of, tezamen met de voren, dat is met het land Juda mede, waarin hij staat, zal hij verdorren en vergaan. Of, de voren, da is de middelen, waardoor hij water zal zoeken, dat is hulp uit Egypte te krijgen, zullen mede vergaan.
,
 van zijn gewas Dat is, waarin hij wast of groeit; alzo boven vs.7, de bedden zijner planting; dat is, waarin hij geplant was.
11Daarna geschiedde des Heeren woord tot mij, zeggende: 12Zeg nu tot dat wederspannig huis: Weet gij niet, wat deze dingen zijn? Zeg: Ziet, de koning van Babel is tot Jeruzalem gekomen, en heeft haar koning genomen, en haar vorsten, en heeft ze tot zich gevoerd naar Babel.
 dat wederspannig huis Hebreeuws, dat huis der wederspannigheid. Versta, den stam of het koninkrijk van Juda. Zie boven Eze 2:5 .
,
 deze dingen Te weten, die Ik u voorgesteld heb van twee arenden.
,
 zijn? Of, beduiden, of betekenen, of te kennen geven.
,
 Ziet, Hier volgt de verklaring der voorgestelde gelijkenis.
,
 haar koning genomen, Namelijk Jojachin; 2Ki 24:12 ; 2Ch 36:10 . Zie boven vs.3.
,
 vorsten, Welke boven vs.4, vergeleken worden bij de opperste tedere takken van den Libanon.
13Daartoe heeft hij van het koninklijk zaad genomen, en daarmede een verbond gemaakt, en heeft hem tot een eed gebracht, en de machtigen des lands heeft hij weggenomen;
 koninklijk zaad genomen, Genaam boven vs.5, het zaad des lands, namelijk van Juda. Hebreeuws, zaad des koninkrijks. Hij bedoelt Zedekia. Zie boven vs.5.
,
 een eed gebracht, Of, in een eed doen komen; te weten waardoor Zedekia zich vervloekt zo hij zijn woord niet hield en niet getrouw bleef; vergelijk boven Eze 16:59 . Sommigen menen dat deze manier van spreken, in den eed doen komen, ziet op het oude gebruik, waardoor degenen, die met elkander een verbond maakten, beesten slachtten, die in stukken deelden en dan tussen de gedeelde stukken doorgingen; zie Gen 15:17 .
,
 machtigen des lands Te weten die Zedekia met raad en met daad hadden kunnen helpen, om het koninkrijk van Juda tegen den koning van Babel vast te maken en eindelijk van hem te doen afvallen.
,
 weggenomen; Te weten tot pandlieden of gijzelaars.
14Opdat het koninkrijk nederig zou zijn, zich niet verheffende, en dat het, zijn verbond houdende, bestaan mocht.
 zijn verbond houdende, Te weten van den koning van Babel. Versta de beloften van onderdanigheid en trouw, die Zedekia en de heren van het land aan den koning van Babel gedaan hadden.
15Maar hij rebelleerde tegen hem, zendende zijn boden in Egypte, opdat men hem paarden en veel volks bestellen zou; zal hij gedijen? Zal hij ontkomen, die zulke dingen doet? Ja, zal hij het verbond breken en ontkomen?
 het verbond breken Te weten dat hij met den koning Nebukadnezar gemaakt heeft.
16Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere Heere, zo hij niet in de plaats des konings, die hem koning gemaakt heeft, wiens eed hij veracht, en wiens verbond hij gebroken heeft, bij hem in het midden van Babel zal sterven!
 in de plaats des konings, Waar de koning Nebukadnezar woont, dat is, in Babel, gelijk hier in het einde van vs.16 gezegd wordt.
,
 bij hem in het midden van Babel Dat is, in dezelfde plaats of stad, gelijk straks gezegd is, en dus niet in zijn vaderland.
,
 zal sterven De zin is: Dat hij daar zekerlijk zou sterven; hoewel hij het land niet zien zou, omdat hem tevoren in Riblath de ogen verblind zouden worden; 2Ki 25:6-7 ; Jer 32:5 , en Jer 34:3 , Jer 34:5 , en Jer 52:11 .
17Ook zal Farao, door een groot heir en door menigte van krijgs vergadering, met hem in oorlog niets uitrichten als men een wal zal opwerpen, en als men sterkten bouwen zal, om vele zielen uit te roeien.
 hem in oorlog Dat is met Zedekia, te weten om hem te helpen door zijne macht bij de macht van Zedekia te voegen. Of tegen hem; dat is tegen den koning Nebukadnezar, om hem te wederstaan en van Jeruzalem te verdrijven.
,
 als men een wal Hetwelk de koning van Babel doen zou.
,
 opwerpen, Hebreeuws, uitstorten; alzo 2Sa 20:15 ; 2Ki 19:32 .
,
 vele zielen Dat is, vele mensen.
18Want hij heeft den eed veracht, brekende het verbond, daar hij, ziet, zijn hand gegeven had; dewijl hij al deze dingen gedaan heeft, zal hij niet ontkomen.
 hij heeft Namelijk de koning Zedekia.
,
 eed veracht, Of, vloek.
,
 hand gegeven had; Te weten aan den koning van Babel, tot verzekering van te zullen vasthouden aan het verbond, dat hij met hem gemaakt had. Zie van zulke handhaving, gedaan tot verzekering van hetgeen men zegt of belooft, 2Ki 10:15 ; 2Ch 30:8 ; Ezr 10:19 .
19Daarom, alzo zegt de Heere Heere: Zo waarachtig als Ik leef, zo Ik Mijn eed, dien hij veracht heeft, en Mijn verbond, dat hij gebroken heeft, datzelve niet op zijn hoofd geve!
 Mijn eed, God noemt den eed, dien Zedekia aan den koning van Babel gedaan had, zijn eed, omdat hij met aanroeping van zijn naam gedaan was; en in gelijken zin zijn verbond, dat hij met denzelfden koning gemaakt had. Versta onder het woord eed de straf van de verbreking van den eed.
,
 niet op zijn hoofd geve Dat is met straffen vergeld. Zie 1Ki 8:32 ; alzo boven Eze 9:10 , en Eze 11:21 , en Eze 16:43 , en onder Eze 22:31 ; een afgebroken manier van eedzweren.
20En Ik zal Mijn net over hem uitspreiden, dat hij gegrepen zal worden in Mijn jachtgaren; en Ik zal hem doen brengen naar Babel, en zal daar met hem rechten over zijn overtreding, waardoor hij tegen Mij overtreden heeft.
 Mijn net Zie boven Eze 12:13 , en onder Eze 32:3 .
,
 hem uitspreiden, Te weten over den koning Zedekia.
,
 daar met hem rechten Te weten boven het recht, dat Ik over hem heb laten gaan te Riblath, 2Ki 25:6-7 . Want daarna heeft hij te Babel in de gevangenschap gelegen totdat hij stierf, Jer 52:11 . God wordt gezegd met den mens te richten, of in het recht zich met hem te begeven, als Hij door zijne straffen hem van zijne zonden overtuigt en gelijk in een gericht beschaamd maakt. Alzo Isa 66:16 ; onder Eze 20:35 , en Eze 38:22 . Zie breder hiervan onder Eze 20:35 .
21Daartoe zullen al zijn vluchtelingen met al zijn benden door het zwaard vallen, en de overgeblevenen zullen in alle winden verstrooid worden; en gijlieden zult weten, dat Ik, de Heere, gesproken heb.
 zijn vluchtelingen Zie van dezen 2Ki 25:5 , en Jer 52:8 .
,
 benden Dat is, scharen en hopen van krijgsvolk. Zie boven Eze 12:14 .
,
 door het zwaard vallen, Dat is, in den oorlog of door wapenen omkomen. Zie Lev 26:7 .
,
 in alle winden Dat is, in alle hoeken der wereld. Zie boven Eze 5:10 .
22Alzo zegt de Heere Heere: Ik zal ook van den oppersten tak des hogen ceders nemen, dat Ik zetten zal; van het opperste zijner jonge takjes zal Ik een tederen afplukken, denwelken Ik op een hogen en verhevenen berg planten zal;
 van den oppersten tak Dat is van den koninklijken stam; zie boven vs.3. Of aldus: Van den hogen tak des ceders, of van den oppersten tak des ceders, die hoog was.
,
 ceders Dat is van het koninkrijk Juda; zie boven vs.3.
,
 nemen, Te weten een scheutje, of rijsje, hetwelk hier terstond een tedere tak genoemd wordt.
,
 zetten zal; Dat is, planten zal.
,
 een tederen afplukken, Men versta hierdoor Zerubbabel en zijne opvolgers, maar inzonderheid Christus, van wien zij voorbeelden waren. Christus wordt een scheut of spruit genaamd; Isa 11:1 , en Isa 60:21 ; Zec 6:12 .
,
 een hogen en verhevenen berg Versta het ware Zion, dat is de ware Joodse en Christelijke kerk en gemeente der heiligen. Zie Isa 2:2 , en Isa 11:9 ; onder Eze 20:40 ; Mic 4:1 .
23Op den berg der hoogte van Israël zal Ik hem planten; en hij zal takken voortbrengen, en vrucht dragen, en hij zal tot een heerlijken ceder worden, dat onder hem wonen zal alle gevogelte van allerlei vleugel; in de schaduw zijner takken zullen zij wonen.
  der hoogte van Israël Dat is, die zeer hoog zal wezen. Versta deze hoogheid zowel van de hoogberoemde en wijduitgebreide vermaardheid van het rijk van Christus, als van de uitnemende hoogheid en waardigheid der weldaden van Christus, die daarin te bekomen zullen zijn.
,
 vrucht Zie van deze vrucht Psa 85:10 enz.; Isa 11:2 , enz.; Dan 9:24 .
,
 dragen, Hebreeuws, maken.
,
 heerlijken ceder worden, Versta, geen uiterlijke noch aardse, maar inwendige en hemelse heerlijkheid; van welke zie Psa 110:1 , enz.; Eph 1:20 , enz.; Phi 2:9-11 .
,
 alle gevogelte Dat is, niet alleen Israëlieten en Joden, maar ook heidenen.
24Zo zullen alle bomen des velds weten, dat Ik, de Heere, den hogen boom vernederd heb, den nederigen boom verheven heb, den groenen boom verdroogd, en den drogen boom bloeiende gemaakt heb; Ik, de Heere, heb het gesproken, en zal het doen.
 bomen des velds weten, Dat is, mensen, die zo genoemd worden, omdat zij goede vruchten moeten dragen; Psa 1:3 ; Isa 56:3 ; Mat 7:17-19 . Sommigen verstaan eigenlijk de koningen, die onder andere mensen in hoogheid uitsteken; Dan 4:20 , Dan 4:22 .
,
 den hogen boom vernederd heb, Men kan dit lichamelijk verstaan van de Babyloniërs en hunne monarchie, die verstoord is door Cyrus, en geestelijk van den duivel en zijn rijk, dat door Christus verwoest is.
,
 den nederen boom verheven heb, Dit kan ook lichamelijk verstaan worden van de Joden, toen zij wederkeerden uit de Babylonische gevangenschap, en geestelijk van alle uitverkorenen en gelovigen, die door Christus uit het geweld des duivels verlost zijn.
,
 den groenen boom verdroogd Het voorgaande wordt met andere woorden verhaald.
Copyright information for DutSVVA